Geschiedenis van Eersel

Geschiedenis van Eersel en omstreken

Eersel ligt in de Noord Brabantse Kempen in het zuiden van Nederland en is een van de Acht Zaligheden.
Oorspronkelijk is de naam van Eersel waarschijnlijk afkomstig van Ereslo.
Bijgaand de geschiedenis van Eersel en omstreken en bijbehorende historische wetenswaardigheden, zoals de ontwikkelingen met betrekking tot volkeren, staten en machtswisselingen.

Kaart Eersel in Noord Brabant
Kaart Noord Brabant - ligging Eersel

Volgens Wikipedia: 'Oorsprong van de naam Eersel'

Ereslo is de oudste vorm. De ch–uitgang bij Eresloch is te wijten aan het feit, dat de oorkonde te Echternach werd overgeschreven. Voor Ereslo of Eresloch wordt geen enkele naamsverklaring gegeven wat betreft Eres-, terwijl de “lo-uitgang” een hoogte van drie zijden door lagere zandgronden (de beemden) omgeven betekent. Later is deze naam via Eres’l verbasterd tot Eersel, tal van plaatsen en dorpen eindigend op 'el' zijn afgeleid van 'lo'. Een andere betekenis van een 'lo' of een 'loo' is 'open plek in een bos' of 'bosje op hoge zandgrond' afgeleid uit de germaanse taal. Deze bossen werden later ontgonnen tot akkerland en de lage gronden welke het dichts bij huis lagen als weideland gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn; achter het oude gemeentehuis (aan de Markt), de bibliotheek en het Hint, waar het duidelijk lager is dan op de Markt. Maar ook de omringende gehuchten Stokkelen, Schadewijk en de Hees hadden hoge en lage gronden dicht bij hun kern.

Prehistorie

De eerste mensen die in dit gebied leefden gaat ver terug in de prehistorie tot in het pleistoceen. Men heeft sporen van rendierjagers gevonden uit de laatste ijstijd. De eerste permanente bewoners die ook het gebied ontgonnen kwamen in de bronstijd en staan bekend om de grafheuvels die men uit die periode heeft teruggevonden. Een van de vindplaatsen is het hoger gelegen Knegsel waar men diverse grafheuvels heeft gevonden (In de Molenvelden bij Huismeer en de Moormanlaan). De periode daarna tot en met de ijzertijd kenmerkt zich door de urnenvelden welk in de streek gevonden werden. Zo is er een urn met crematieresten gevonden bij Schadewijk. Daarna leefden er waarschijnlijk Keltische volkeren welke later door de Eburonen werden opgevolgd die in de tijd van de komst van de Romeinen voor het begin van de jaartelling in deze streek leefden.

Oudheid

De Eburonen waren een volksstam waarvan het grootste deel ten tijde van Caesar woonde "tussen Schelde, Maas en Rijn". Ze leefden in gedeelten van het huidige Nederland en België (Kempen, provincie Luik, beide Limburgen) en Duitsland (Roer, zijrivier van de Maas). In het westen grensde hun gebied aan de Menapiërs, die aan de monding van Maas en Rijn woonden. Ook de Ambivariti zijn ergens langs hun westelijke grens te situeren. Door Julius Ceasar werden de Eburonen tot de zogenaamde Germani cisrhenani gerekend, Germaanse stammen die ten westen van de Rijn woonden. Of dat ook zo is is niet duidelijk, ze behoorden niet tot de Keltische Galiërs of de Belgae. Mogelijk waren de Eburonen 'gekeltificeerde' Germanen die de taal en gebruik van de Kelten hadden overgenomen en met de plaatselijk bevolking vermengd was geraakt. In de naam van de stam zelf kan een Keltisch element herkend worden, nl. *eburo-, wat taxus betekent.

Kaart Europa 54 v.Chr. - Gebied Eburonen in ovaal gekleurd

Kaart Europa 54 v.Chr. - Gebied Eburonen in gekleurd ovaal

Hun relatief grote naambekendheid danken de Eburonen aan de opstand tegen de Romeinse veroveraar in 54 v.Chr. welke onder leiding van Ambiorix zou zijn geweest. De Eburonen vernietigden anderhalf Romeins legioen, voor de winter ingekwartierd in de vesting Atuatuca, trokken vervolgens naar de Atuatuci en de Nervii en sloegen samen met hen het beleg voor het winterkwartier van Quintus Cicero. Het daaropvolgende oorlogsseizoen wijdde Caesar aan de vernietiging van de Eburonen, waarvoor hij Atuatuca als uitvalsbasis nam. Na hun uitroeiing namen onder andere de Germaanse Tungri hun plaats in
Nadat de Eburonen door de Romeinen nagenoeg uitgeroeid waren ten gevolge van de opstand onder Ambiorix vestigden zich hier West-Germaanse stammen die hun naam Toxandriërs ontlenen aan de Romeinse naam voor dit gebied. Het gebied zou door de Romeinen Taxandria genoemd zijn omdat er veel venijnbomen (Latijn: Taxus) van goede kwaliteit waren. Zij gebruikten het taxushout om onder meer bogen van te maken.
(Zie ook het artikel: De Kempen voorheen Taxandria)

Ook de Romeinen hebben dus hun sporen nagelaten in de Kempen. In Hoogeloon heeft men de resten van een Romeinse villa ontdekt uit de 2e eeuw. Deze villa maakte deel uit van een agrarische nederzetting. Langs een weg tussen Hapert en Casteren is een Romeinse muntschat met 2598 munten uit de 3e, 4e en 5e eeuw gevonden. Er zaten munten tussen van o.a. Tetricus I, Julianus, Valentinianus I, Honorius en Arcadius. Van Postumus wordt vermoed dat hij uit Deusone kwam, dat wellicht nu het hedendaagse Diessen is. In Diessen zelf zijn een fragment van een Romeinse dakpan, terra sigillata en een bronzen munt van Constantijn gevonden. In Veldhoven zijn een terracotta beeldje van de godin Diana en de resten van een Romeinse wachttoren ontdekt. Er zijn ook Romeinse vondsten in Eersel gedaan. Er zijn talrijke scherven gevonden van Romeins aardewerk tussen de kerk van Eersel en het gehucht Schadewijk. 

In 358 na Chr. vestigden de Salische Franken zich als Laeti en/of als foederati in Toxandria. Het is niet duidelijk of de Toxandri werden verdreven of dat ze opgingen in het grote stamverband van de Franken. Het laatste lijkt waarschijnlijk.
De evolutie in de huisplattegronden in de Kempen is met de verdwijning van de Eburonen en de herbevolking van het gebied in verband gebracht. De Salische Franken die zich in 358 in het gebied vestigden, hebben zich van hieruit verder ontwikkeld en meer gebieden verworven. Ze kwamen uit de oostelijk van de IJssel en Rijn gelegen delen van Germania. De Salische Franken werden door de Saksen naar het zuiden het Romeinse gebied gedreven. Hun geschiedenis werd opgetekend door Ammianus Marcellinus en Zosimus, die de Salische migratie naar het zuiden van het huidige Nederland en België beschreef. Tijdens de woelige tijden in het Romeinse Rijk van 260 na Chr. en de Germaanse doorbraak aan de Rijngrens trokken zij voor het eerst de Rijn over. Zo werden ze door de Saksen in het Romeinse gebied gedreven. De Saksen waren Germaanse stammen die in de late Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen van de Noord-Duitse Laagvlakte naar het zuiden optrokken. 
Toen de Pax Romana weer hersteld was, stond de Romeinse keizer Constantius Chlorus in 297 de Saliërs toe om zich tussen de Bataven in de Rijndelta te vestigen, waar zij al spoedig het gebied zouden overheersen. Ze ontvingen bescherming van de Romeinen en daarvoor in ruil werden zij - tezamen met de andere loyale bewoners uit het Bataafse gebied die hier voor het laatst in de geschiedenis worden genoemd - door Constantius Gallus geronseld voor de Romeinse krijgsdienst. De druk van de Germaanse stammen ten noorden van de Rijn hield echter niet op. Het waren vermoedelijk de Chamaven die de Saliërs ook uit het Bataafse gebied verdreven. De "onbeschaamde" vestiging van de Saliërs op Romeins territorium in het Zuid-Nederlandse Toxandrië werd door de Romeinse generaal Julianus Flavius (de toekomstige Romeinse keizer Julianus de Afvallige) beantwoord met een militaire strafexpeditie. De Saliërs gaven zich in 358 op Romeinse voorwaarden aan hem over.
De Saliërs vormden een los stammenverbond dat in antwoord op de Romeinse macht was opgericht. Elke stam bestond uit een aantal wijd vertakte familiegroepen die zich rondom een enkele vooraanstaande familie hadden gerangschikt. Het belang van de familie blijkt heel sterk uit de Salische Wet, die bepaalde dat een individu dat geen deel uitmaakte van een familie geen recht op bescherming had. Eén Salische familie komt in het begin van de vijfde eeuw naar voren in de geschiedenis. Deze familie werd bekend als de Merovingen - een dynastie van Salische koningen die werden vernoemd naar Childerics mythische vader Merovech, aan wiens geboorte bovennatuurlijke elementen werden toegedicht.
Vanaf ongeveer 420 werd onder het leiderschap van een zekere Chlodio, vermoedelijk de vader van Merovech, het grondgebied van de Franken uitgebreid naar het Scheldegebied tot aan de Somme in Noord-Frankrijk. Met andere woorden, het territorium breidde zich uit van Germania Inferior naar Belgica Secunda, langs of door het Kolenwoud.

Kaart Merovinische Rijk 587

Kaart Merovingische rijk

In de vierde eeuw versmolten de Germaanse stammen in Nederland tot grotere stamverbanden. Uit de bij de Romeinen bekende stammen ontstonden enerzijds de Franken (vrijen = vrij van Romeinse overheersing) en anderzijds de Saksen (mesdragers). De Byzantijns geschiedschrijver Zosimus noemde ook een aparte stam van Saksen genaamd de Kouadoi, hiermee worden vermoedelijk de Chauken bedoelt. Deze stam stak de Rijn over en verdreef de Salische Franken die gevestigd waren in Batavië, waardoor sommigen van de Saliërs het gebied van de Toxandriërs binnentrokken in 358. In 440 stichtten ze een koninkrijk met als centrum Doornik. Ze breidden hun rijk steeds verder uit naar het zuiden en vertrokken geleidelijk geheel uit Toxandria. Dit koninkrijk werd verder uitgebreid door Childeric en vooral diens zoon Clovis, die controle kreeg over het gehele Romeinse Gallië, naar de Franken tegenwoordig Frankrijk genoemd. Gallia werd aldus Francia dankzij de Salische Franken.
Na de Romeinse tijd is de streek rondom Eersel nagenoeg ontvolkt. Uit de tijd van de Grote Volksverhuizingen zijn verder geen sporen bekend.


 

Vroege middeleeuwen

Clovis of Chlodovech (c. 466-511) was de eerste koning der Franken die alle Frankische stammen verenigde onder één heerser. Hij was ook de eerste katholieke koning die heerste over Gallië (Frankrijk). Hij was de zoon van Childerik I en Basina. Clovis, werd in 486 na Chr. de absolute heerser over een Germaans koninkrijk met een gemengd Romeins-Germaanse bevolking. Hij consolideerde zijn bestuur met de annexatie van de Romeinse rompstaat van Syagrius (de opvolger van Flavius Aetius) alsook met overwinningen over alle andere Frankische stammen, en vestigde zijn hoofdstad in Parijs. Clovis werd bekeerd tot het katholicisme op initiatief van zijn vrouw, Clothilde, een Bourgondisch Gotische prinses die, ondanks het arianisme dat haar aan het hof omringde, katholiek was. Een belangrijk deel van de nalatenschap van Clovis is dat hij in 486 de macht van de Romeinen verminderde door de Romeinse heerser Syagrius te verslaan in de Slag bij Soissons.
Bij de dood van Clovis in 511 hadden ze bijna de volledige provincie Gallia onder controle dat voortaan 'Frankrijk' zou heten, het rijk van de Franken. Clovis behoorde tot de eerste dynastie van dit Rijk der Franken: de Merovingische dynastie. Aan het einde van de vijfde eeuw begon een cyclische beweging van vereniging en versnippering. Clovis I verenigde alle Frankische stammen onder zijn bewind. Na zijn dood werd zijn rijk volgens het Salische erfrecht verdeeld onder zijn vier zonen. Deze bevochten elkaar, maar werkten samen tegen de rest van Europa, waardoor ze erin slaagden de Germaanse stammen aan zich te onderwerpen. Het rijk werd pas definitief verenigd door Dagobert I, die in 639 stierf. De laatste Merovingische koningen hadden maar weinig macht, ze lieten hun taken in toenemende mate over aan de hofmeiers (de 'huismeesters' die de Merovingische koning in het bestuur bijstonden). In Austrasië werd deze taak vanaf 687 uitgeoefend door de Pepiniden. Deze familie werd steeds belangrijker door het erfelijk maken van het ambt. De Merovingers bleven echter nog lang als schijnkoningen (ook wel vadsige koningen genoemd) op de troon.

De Franken vestigden zich rond 700 opnieuw in de streek. Zij woonden waar hoge en lage gronden dicht bij elkaar lagen. Eén van deze hoge gronden was Ereslo. Vanaf deze tijd is er sprake van een overheidsgezag in de streek. De Franken bouwden hun boerderijen rond een driehoekig plein 'de plaatse' genaamd. Een nederzetting met een plaatse en akkers was een akkerdorp, daarnaast ontstonden zogenaamde domeinen welke eigendom of in beheer van de hoge Frankische adel waren. In deze tijd maakte Eersel en omstreken als onderdeel van Taxandrië deel uit van Austrasië het noordoostelijk deel van het Merovingische koninkrijk.

De oudst bekende geschreven vermelding van Eersel vinden we in het Liber Aureus van de Abdij van Echternach. Hierin is een oorkonde uit 712 opgetekend waarin de Frankische grootgrondbezitter Aengilbertus van Tessandrie (Graaf van Tessandrie), zoon van wijlen Gaobertus, met instemming van zijn broer Verengaotus aan Sint Willibrordus zijn eerste domein en bezit te Eresloch schenkt, bestaande uit drie tenures, de sala, de kleine hoeve met drie slaven, hun vrouwen en kinderen. Eersel werd in het jaar 712 nog Erslo genoemd. Willibrordus vermaakte Erslo in 739 als bezit bij testament over aan de abdij van Echternach in Luxemburg, domein Diessen.

Rijk der Franken van 481 tot 814

Koningkrijk der Franken van 481 tot 814

Historia Trevirensis diplomatica donat loco Ehresloch

S. Leotwinus archief
Historia Trevirensis diplomatica et pragmatica inde a translata Treveri praefectura praetorio Galliarum.
De geschiedenis van Trier, diplomatische latijnse geschriften van de prefectuur van Gallië.

 

Willibrordus was een missionaris uit het Engelse Northumbria, en wordt ook wel de apostel van de Lage Landen genoemd. Hij kwam in het jaar 680 naar het Europese vaste land voor de kerstening van de Friezen. Hij werd in Rome in 695 door paus Sergius I tot aartsbisschop der Friezen gewijd met een zetel in Utrecht. Door de steun van de Frankische hofmeier Pepijn van Herstal kreeg Willibrord van de Frankische adel een grote hoeveelheid landgoederen geschonken waaronder dus Ereslo.

Door deze giften was Willibrord in staat om de Abdij van Echternach te stichten en te bouwen. Met deze abdij is Eersel van oudsher verbonden en de parochie en parochiekerk is ook vernoemd naar Sint Willibrordus. In 714 overlijd Pepijn van Herstal en in de strijd om zijn opvolging werd er 3 jarige machtsstrijd gevoerd de Frankische Burgeroorlog (715-718) waaruit als winnaar zijn bastaardzoon Karel Martel als opvolger kwam. Onder Karel Martel kon Wilibrordus zijn zetel in Utrecht die hij in de Frankische Burgeroorlog was kwijt geraakt weer innemen en zich hier blijvend vestigen. Willibrord stierf op 81-jarige leeftijd in 739 en werd op eigen verzoek begraven in Echternach. Karel Martel wordt de eerste van de Karolingen genoemd, hij was de vader van Pepijn de Korte en grootvader van Karel de Grote.

Karel de Grote (ca. 747-814) afkomstig uit het geslacht der Karolingen, was vanaf 9 oktober 768 koning der Franken en vanaf 25 december 800 keizer van het Westen. Karel breidde het Frankische rijk enorm uit met de annexatie van Saksen, Beieren, Spaanse Mark, Karinthië en Lombardije. Tevens voerde de Frankische keizer ook ingrijpende hervormingen door zowel op de indeling en machtsverdeling van het rijk maar ook op het gebied van landbouw, onderwijs en rechtspraak. De kerk speelde een vooraanstaande rol bij de reorganisatie en consolidatie van het binnenland. Er werden onder andere talrijke nieuwe bisdommen gesticht, waarbij Karel zich het recht voorbehield, de bisschoppen zelf te benoemen. Kloosters werden tot abdijen verheven. Zij werden de drijvende kracht van de onderwijshervorming, die door Karel was begonnen, en werden derhalve veelvuldig uitgebouwd en uitgebreid.

Naar oud Frankisch gebruik regelde Karel in 806 zijn opvolging door een rijksdelingsplan, de zogenaamde Divisio Regnorum. Nadat zijn beide oudere zonen echter vroeg gestorven waren, verhief Karel in 813 zijn – naar toenmalige begrippen – enige legitieme erfgenaam Lodewijk de Vrome tot medekeizer. In 814 volgde hij zijn vader op.

Na een 47-jarige heerschappij stierf Karel de Grote op 28 januari 814 in Aken en werd in de paltskapel, de zogenaamde Mariakerk, bijgezet (zie: graftombe). De doodsoorzaak (geïnfecteerd met borstvliesontsteking?) is niet met absolute zekerheid vastgesteld. Einhard vermeldt dat Karel, nadat hij hevige koorts had gehad waarbij de dokters hem hadden aangeraden te vasten, een ontsteking in de zij zou hebben opgelopen, waarna de verzwakte Karel na een zevendaags ziektebed stierf.

EmperorCharlemagne

in 1513 door Albrecht Dürer geschilderd
afbeelding van Karel de Grote met kort na zijn dood gemaakte delen van de keizerlijke regalia.


 

Hoge en late middeleeuwen

Tot ongeveer in het jaar 1000 behoorde Eersel tot het Graafschap Taxandrië. Hierna kwam het onder invloed van de Graaf van Gelre. De graaf van Leuven breidde zijn gebied uit naar het noorden en in 1203 kwam de streek definitief bij Brabant. De handel begon zich te ontwikkelen en Eersel werd een kruispunt voor de routes van Leuven en 's-Hertogenbosch en van Antwerpen en Turnhout. De driehoekige plaatse van het akkerdorp Hint (nu nog zichtbaar) werd in zuidelijk richting uitgebreid. Het nieuwe ovale plein werd de Markt, aangelegd ten behoeve van het het handelsverkeer als parkeerplaats voor karren. Eromheen ontstonden de karakteristieke gebouwen voor verteer en logement zoals herbergen. Maar ook stalplaatsen voor paarden met de benodigde hoefsmid. De bevolking nam in die tijd sterk toe. Het leidde onder andere tot de bouw van (nieuwe) kerken en torens.

Kaart Nederland van 1000

Kaart Nederland Gouwverdeeling omstreeks de 10e eeuw - door Brinkman 1890

De Sint-Willibrorduskerk van Eersel wordt voor het eerst in de archieven vermeld in 1308. Dat is in een tijd waarin in deze streek bakstenen kerken verschenen, hetgeen in die tijd een bijzonderheid was. Zo ook in Eersel waar de huidige toren in 1381 gebouwd werd. Studies hebben aangetoond dat eerst de toren gebouwd is en pas later de kerk aan de toren is vastgebouwd. De kern oftewel het middenschip van de kerk moet rond 1480 gebouwd zijn. Begin zestiende eeuw werd de kerk uitgebreid met een ‘dwarspand’. In tijden van gevaar zal deze zwaar gebouwde toren ongetwijfeld bescherming geboden hebben aan de burgers. In de toren hingen de klokken die voor de bewoners van Eersel een belangrijke  rol vervulden in de berichtgeving. Niet alleen voor het aankondigen van de gebedsdiensten werden de klokken geluid, maar ook bij het overlijden van iemand uit de gemeenschap, bij brand of oorlogsgeweld.

 

Willibrorduskerk Eersel

De Sint-Willibrorduskerk van Eersel

In 1325 verkreeg Eersel van hertog Jan III van Brabant de rechten van “Vrijheid”. Op grond hiervan mochten de inwoners voortaan hun eigen bestuurders aanwijzen. Eersel werd de hoofdbank voor de schepenbanken van Hapert, Hoogeloon, Vessem, Knegsel, Steensel, Bergeijk, Westerhoven, Dommelen en Borkel en Schaft. Tevens werd Eersel het centrum voor belastinginning en marktplaats handel. De welvaart nam in die tijd behoorlijk toe.
Rond de 14e eeuw werd Eersel welvarend en werd de monumentale toren van Eersel gebouwd, samen met die van Steensel en Duizel. In 1464 werd tussen de Markt en het Hint een kapel in Eersel gebouwd. Deze in gotische stijl gebouwde kapel is heden het oudste gebouw van de Markt.
De 'Vrijheid' Eersel heeft na 1350 echter geleidelijk aan betekenis verloren; zo kwamen Vessem, Knegsel en Wintelre onder de schepenbank van Oerle te staan (tot 1561).

"Kapel van Onze Lieve Vrouw. In 1464 gesticht door ridder Hendrick van Eyk uit Duizel, ter ere van Maria, Catharina, Antonius en Nicolaas en door hem rijk begeiftigd, bediend door een rector aangesteld door de Van Eyks. In 1648 voor eredienst gesloten en ingericht als raadhuis, gevangenis en bewaarplaats voor de brandspuit. In 1918-1919 hersteld (als raadhuis) door G. Dobbe. In 1957 opnieuw hersteld als kaple. Eenbeukige kapel met driezijdige sluiting en een houten torentje op het dak. Eenvoudige steunberen, aan de wesgevel overhoeks geplaatst. Inwendig een houten tongewelf. In het torentje een klok, in 1713 gegoten door Mamees Fremy, Rijksmonument. Bron: Drie Zaligheden

 

Maria kapel op de Markt in Eersel

Maria kapel op de Markt in Eersel

Nieuwe tijd

Na de middeleeuwen werd de streek armer en groeiden de dorpen niet tussen 1500 en 1800. Dit is de periode van de Teuten. De Eerselse Teuten waren kooplui die voornamelijk handelden in koper en vrouwenhaar (en ook wel varkenshaar). Een overblijfsel uit deze tijd zijn de "Teutenhuizen" aan de Markt. 

Het dorp Eersel heeft in al die eeuwen veel meegemaakt en ook de omliggende gebieden in de Kempen zijn door verschillende rampen getroffen. In het begin van de 16e eeuw hebben de Gelderse troepen in Kempenland huisgehouden. Tijdens de Brabantse veldtocht 1542-1543 door de Gelderse maarschalk Maarten van Rossum die een groot deel van het platteland platbrandde en vele dorpen in de Meierij plunderde, zo moesten Vught en Eckart (Eindhoven) het ontgelden en ook Valkenswaard ontkwam niet aan een brandschatting. Ook het toenmalige Rode (tegenwoordig Sint-Oedenrode) werd de parochiekerk niet ontzien en het dorp platgebrand. Maarheeze betaalde een grote som geld aan hem om verwoestingen te voorkomen, waarvoor zij een vrijgeleidebrief ontvingen van Maarten van Rossum die bewaard is gebleven met daarop het wapen van Willem V van Kleef. Op weg naar het zuiden door De Peel en na de vruchteloze belegeringen van Lier en Leuven trokken de Geldersen verder naar Antwerpen. Deze stad werd belegerd maar ondanks dat Van Rossum het Habsburgse leger onder aanvoering van René van Chalon (toenmalige Prins van Oranje) versloeg slaagde hij er niet in om de stad Antwerpen daadwerkelijk in te nemen. Op z'n terugweg door de Kempen werd er door de Gelderse troepen weer diverse dorpen geplunderd.

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) verdween de welvaart van de late middeleeuwen en werd de bevolking blootgesteld aan moordpartijen, brandschatting en plundering door de legers van zowel de Verenigde Nederlandse Republiek als de Spanjaarden. Daarnaast werd de bevolking diverse malen getroffen door een pest epidemie.

Met name begin 16de eeuw en in de jaren 1581 en 1635 werden kerk en dorp ernstig geplunderd door ofwel de Spaanse troepen ofwel de staatse legers in de aanloop van de periode van het beleg van Eindhoven.

Zo lezen we b.v. in een historisch document :

“In 1581 heeft het leger van den Grave van Mansfeld tijdens het beleg van Eindhoven, Eersel gantsch uytgerooft ende afgebrandt ende ontstondt hier een sware sterfte van de peste, soodat er van de driehondert huijsen slechts qualijck drie ende van acht hondert menschen, die hier getelt sijn qualijck de helft is overgebleven”

 

 

Kaart Nederland 1559-1608

Kaart Nederland 1559-1609

Van 1619 tot 1670 was Johannes Dierickzoon Roijmans pastoor van Eersel. Hij schreef in het kerkelijke archief over de talloze plunderingen in de jaren 1633 tot 1637 door enerzijds de legers van de Spanjaarden, in het bijzonder hun huurtroepen "de Crauwaten" (Kroaten), anderzijds de legers van de Staten Generaal met hun huurtroepen "de Sweden" en de soldaten van "Boven-Germanie". Met name deze laatste hadden de toenmalige kerk en kapel grondig verwoest.
Citaat uit het archief:

“Op 18 juli 1635, 19 en 20 derzelfde maand werd onze kerk door de soldaten van Boven Germanie betreurenswaardig verwoest en gans geplunderd, zodat niets ongeschonden gelaten is. Het Hoogwaardig Sacrament, den heiligen olie met silveren busjes, een kelk en ander sieraden der kerk hebben wij toen verloren.”

In dezelfde tijd in juni 1635 brak opnieuw de pest uit in het dorp waardoor in de parochie Eersel in het overlijdensregister van de kerk in totaal 43 personen geregistreerd zijn waarvan 32 met als doodsoorzaak "peste".

Met de Vrede van Munster (1648) kwam het gebied definitief onder bewind van de republiek. De staten Generaal verboden de erediensten en de katholieken werd hun kerk ontnomen en aan een twintigtal protestanten toegewezen. Ook de Mariakapel op de markt werd voor de eredienst gesloten en deed dienst als gevangenis en bewaarplaats voor de brandspuit. Het mocht verder alleen gebruikt worden voor vergaderingen van de schepenen. Zo is deze kapel dus later raadhuis geworden.
In die tijd telde Eersel 814 katholieken en 27 gereformeerden.

Daarop besloot pastoor Roijmans uit te wijken naar het naburige Luyksgestel. De parochianen van Eersel, maar ook die van Duizel en Steensel, bezochten in die tijd de z.g. “heikerk” in Luyksgestel die tot 1809 toebehoord heeft aan de prins-bisschop van Luik. Voor de mensen uit Eersel betekende dat zij elke week de lange weg naar Luyksgestel moesten maken en dat gedurende 25 jaren. Nicolaas Sichmans was Norbertijn en kanunnik van de abdij van Postel en heeft vanuit Postel pastoor Roijmans en de Eerselse gemeenschap op vele fronten hulp geboden. Zeker in de periode rond 1663 toen pastoor Roijmans gevangen gezet werd door de Staatse politie-troepen. Toen in 1670 pastoor Roijmans overleed, werd Nicolaas Sichmans door de abt van Postel als zijn opvolger aangesteld.

 

Map of the Habsburg Netherlands

Kaart van de Zeventien Provinciën met in rood de lijn de van de scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden in 1648

In 1672, toen de overheid een wat soepeler houding aangenomen had ten opzichte van de katholieken, kregen de katholieken in Eersel toestemming om een z.g. “schuurkerk” in Eersel zelf te bouwen. Deze schuurkerk heeft gestaan op het terrein waar later het klooster en liefdesgesticht St. Jacobus aan de Dijk gebouwd is en nu het gemeentehuis staat. Men moest echter voor deze schuurkerk wel vergunningsgelden betalen. Namelijk rond Fl 50,- wat voor die tijd een zeer hoog bedrag was dat door de parochianen moest worden opgebracht. Deze schuurkerk, zoals de naam reeds aangeeft; een schuur die dienst deed als noodkerk. De wanden waren opgetrokken middels een houten vlechtwerk opgevuld met leem. Maar zelfs het gebruik van deze noodkerk werd hen in al die jaren niet altijd toegestaan. Zo leidde in 1755 een incident tot de sluiting van deze schuurkerk door de overheid. In de archieven van de kerk lezen we dat ene Hr. de Jongh, de stadhouder van “het quartierschout van Kempenlant” mededeling deed van het feit dat een dochter van een katholiek gezin die zich wou bekeren tot gereformeerde kerk ontvoerd was door de katholieken.

Ene jonge dogter met name Maria Heeren, geboren en opgevoed in de roomsche religien inclinatie hebbende getoond om over te gaan tot de ware Christelijke gereformeerde religie, uit Eersel, de plaatse harer woninge was vermist, niet zonder sterk vermoeden dat zij door hare roomsche vrienden was vervoerd geworden

Ondanks het feit dat de stadhouder al de nodige moeite had gedaan om zowel met de hulp van de pastoor als de stiefvader een einde aan de ontvoering te maken, zonder resultaat. Hierop besloot de stadhouder als maatregel de schuurkerk te Eersel voorlopig te sluiten. Hierna werd de jonge juffrouw Heeren teruggebracht uit Turnhout. De katholieke gemeenschap kreeg een straf opgelegd en moest 'grote onkosten aan den stadhouder' terugbetalen waarna de sluiting werd opgeheven.

Deze situatie zou voortduren tot en met de komst van de Fransen in 1794, door de introductie van de ideeën van de Franse Revolutie werd de standen maatschappij in haar grondvest aangetast. hierdoor kwamen een aantal zaken zoals bestuur, rechtspraak en de verhouding tussen kerk en staat werden ter discussie gesteld. In 1798 treedt de nieuwe staatsregeling in werking waarbij door de wet godsdienstvrijheid de positie van de 'heersende religie' komt te vervallen en dienen kerken toebedeeld te worden aan de geloofsgroep met het meeste aantal leden. Op 25 oktober 1798 besloten de schepenen van de dingbank Eersel dat de gereformeerde kerkgenootschap verhoudingsgewijs onrechtmatig en onevenredig aanspraak maakten op het gebruik van de kerk en deze teruggeven moest worden aan de katholieken.
Toch duurt het dan nog tot december 1799 vooraleer de katholieken 'hun' kerk weer konden betrekken. De verhoudingen tussen de katholieken en de protestanten waren in de 150 jaar daarvoor nogal behoorlijk verslechterd. Aangezien er voor de gereformeerden niet direct een nieuwe kerk beschikbaar was, gebruikten zij zolang de pastorie voor hun gebedsdiensten.

De zeventiende eeuw was in veel opzichten het hoogtepunt van de Nederlandse geschiedenis. De Republiek was ontstaan gedurende de lange vrijheidsstrijd tegen Spanje en ontwikkelde zich tot een internationale grootmacht. De Republiek was vooral geducht als economische macht en vanwege haar oorlogsvloot, door de lucratieve handel van ondernemingen zoals de VOC werd met name het gewest Holland zeer welvarend. Dit zorgde voor een periode van economische, technische en culturele groei die in de geschiedschrijving bekend staat als de Gouden eeuw. In het zuiden van het land was echter weinig te merken van deze welvaart.

De malaise in de zeventiende eeuw en begin achttiende eeuw werd niet alleen veroorzaakt door hoge belastingen en lage graanprijzen, maar ook door de oorlogen met Frankrijk in de periode 1660-1713. In 1672 vielen de Franse legers van Lodewijk XiV onze gewesten binnen, ze veroverden diverse steden zoals Maastricht, Hasselt, Maaseik en Utrecht. Ze slaagden er echter niet in om Den Bosch te veroveren en bleven de omliggende streken teisteren met plundering. Juist de grensstreek van de Kempen werd hiervan de dupe want ze werden niet door vestigingen beschermd. Ook werd de pastorie van Eersel, die destijds bewoond werd door dominee Waterbeek, geplunderd door de Fransen. De dorpen Knegsel en Steensel werden bijvoorbeeld in 1688 volledig verwoest. Uit archiefstukken weet men dat de meeste ingezetenen uit Knegsel zich vestigden in andere omliggende dorpen. Boeren zochten elders werk als seizoensarbeider in de 18de eeuw. De 'Teuten' vertrokken voorgoed. Er werd veelvuldig een beroep gedaan op de armenzorg en ook verzoeken tot uitstel of vrijstelling van betalingen kwamen veel voor. In 1790 zou ongeveer 19% van de inwoners van Eersel onder de armoedegrens hebben geleefd, in omliggende dorpen was dat niet anders.

Na beëindiging van de Spaanse Successieoorlog in 1713 kwamen de Zuidelijke Nederlanden door het Verdrag van Utrecht onder de Oostenrijkse tak van het huis Habsburg en werden tot 1795 vaak Oostenrijkse Nederlanden (Latijn: Belgium Austriacum) geheten, soms ook wel keizerlijke Nederlanden omdat de Habsburgse landsheer dan meestal ook keizer van het Heilige Roomse Rijk was, waartoe deze landen sowieso nog behoorden.

Na de Franse Revolutie van 1789 heeft Frankrijk zich ontwikkeld tot de meest agressieve mogendheid: onder leiding van Napoleon Bonaparte voert het oorlog tegen Rusland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk, Portugal, Napels en het Osmaanse Rijk. De Franse expansiedrift is ook merkbaar in de Lage Landen. In 1793 stonden de Fransen tegenover de Oostenrijkers in de Zuidelijke Nederlanden. De Fransen namen Breda in en belegerden Maastricht, maar moesten zich uiteindelijk terugtrekken. Eind 1794 werd Maastricht alsnog door de Fransen ingenomen. In de winter 1794-1795 marcheerden de Fransen over de bevroren rivieren de Noordelijke Nederlanden binnen, bezetten het land en riepen de Bataafse Republiek uit. Stadhouder Willem V ging naar Engeland in ballingschap.


 

Negentiende eeuw

Na een grondwetswijziging in 1801 werd de Bataafse Republiek vervangen door het Bataafs Gemenebest.
Napoleon Bonaparte, die zichzelf in 1804 tot keizer van Frankrijk had uitgeroepen, verving in 1806 het Bataafs Gemenebest door het Koninkrijk Holland en zette zijn broer Lodewijk Napoleon Bonaparte op de troon als koning Lodewijk I. Het koninkrijk omvatte naast Nederland ook het vandaag Duitse Oost-Friesland. In 1806 besluit Lodewijk dat ook gereformeerden recht hebben op een eigen kerk en stel fl. 6000, - ter beschikking. Vanwege schatkistproblemen duurt het nog 3 jaren voordat op de markt kan worden begonnen met de bouw van het zogenoemde 'waterstaatskerkje' voor de Nederlandse hervormde gemeente. Men noemde het zo omdat Lodewijk aan rijkswaterstaat de opdracht had gegeven om architectonisch dit soort kerkjes te ontwerpen.

 

Kaart Bataafsch Gemeenebest (1801-1806)

Kaart Bataafsch Gemeenebest (1801-1806)

Keizer Napoleon was echter ontevreden over Lodewijk, die naar zijn mening een te onafhankelijke koers voer. In 1810 besloot hij de Nederlanden bij het Franse Keizerrijk in te lijven. In juli 1813 wordt het protestantse kerkje ingewijd met de woorden welke in een steen van de buitenmuur staan: 'Hoe liefelijk zijn uwe woningen, O Heere der Heerscharen - psalm 84 vers 2'.
De Franse tijd eindigde toen Napoleon in 1813 werd verslagen bij de Slag bij Waterloo en afstand deed van de troon en er door de overwinnaars een staatkundige herinrichting van Europa werd bewerkstelligd, herkreeg Nederland, dat deel uitmaakte van het Franse keizerrijk, zijn vrijheid. De oudste zoon van Willem V keerde op 30 november 1813 terug naar Nederland. Na het Congres van Wenen werd hij in 1815 als Willem I uitgeroepen tot koning der Nederlanden.

Protestantse kerk Eersel

Hervormde Kerk Eersel

In deze periode is waarschijnlijk de benaming 'Acht Zaligheden' ontstaan. De naam, een toespeling op de Bergrede, verwijst naar het "-sel" waarop de naam van de acht dorpen eindigt. Naast Eersel betreft dit de dorpen Duizel (vroeger: Duisel), Hulsel, Knegsel, Netersel, Reusel, Steensel en Wintelre (Brabants: Weintersel). Deze bijnaam zou men te danken hebben aan de Hollandse militairen die hier tijdens de Belgische Revolutie rond 1830 ingekwartierd waren en de streek als armzaligheid bespotten. De sel-ligheden, ook wel armzaligheden genoemd, werden toen smalend omgezet in Zaligheden.

In de 19de eeuw waren nog grote delen van de Kempische bevolking werkzaam in de agrarische sector (Eersel echter iets minder dan de omliggende kerkdorpen). Op zandgronden was mest een essentiële factor, de hoeveelheid mest was bepalend voor hoeveel land een boer kon bewerken, de hoeveelheid grond was weer afhankelijk van het aantal vee zoals koeien men kon houden. Het was een vicieuze cirkel, welke ervoor zorgde dat het aantal mensen en de omvang van de veestapel en cultuurgrond nagenoeg onveranderd was gebleven sinds de late middeleeuwen. Deze cirkel werd door de uitvinding en gebruik van kunstmest (ca. 1850) doorbroken.
In de periode 1875-1925 kon het gebruik van kunstmest toenemen door de sterk gedaalde prijs. Het vervoersprobleem werd ten tijde van Koning Willem I verbeterd in de regio Eersel. De provinciale weg naar Eindhoven en de Postelseweg werden verhard en een stoomtrambaan Veghel-Eindhoven-Reusel werd aangelegd (1897). Hierdoor was de grootschalige ontginning van de gemeenschappelijke schrale heidegronden mogelijk. Vanaf circa 1875 ontstonden er ook uit huisnijverheid voortgekomen kleine ambachtelijke sigarenmakerijen die zich later voor grootschalige fabrieken en werkgelegenheid zorgden. Kort voor de eeuwwisseling werden de boerenbonden opgericht (NCB). Deze stelden zich als eerste taak de aankoop van kunstmest, zaaigoed en veevoer in coöperatieve samenwerking waardoor men gunstigere prijzen kon bedingen. De Boerenleenbanken maakten opname van krediet en voorschotten mogelijk. Daarnaast ontstonden er diverse coöperatieve melkfabriekjes, eerst nog met handcentrifuge maar uiteindelijk in 1912 kwam hieruit de coöperatieve Stoomzuivelfabriek in Eersel tot stand. De sigaren en tabaksindustrie ontwikkelde zich ook sterk in de regio waaruit diverse grotere bedrijven en bekende merken ontstonden zoals Agio en Wintermans.

Twintigste eeuw

Burgemeester van gemeente Eersel Petrus Jacobus de Kort (1831-1899), stelde na zijn dood 6,5 ha grond aan de Dijk beschikbaar, onder zijn levensmotto 'De nood van de een is de opdracht voor de ander'. Hier had eerst de schuurkerk gestaan vanaf de tachtigjarige oorlog tot aan de Franse periode.  De pastoor van Eersel H. Schoenmakers deelde in het jaar 1901 vol trots aan de kerkgemeenschap mee dat er een klooster en liefdesgesticht gebouwd zou worden voor de 'Zusters van Liefde van Jezus en Maria, Moeder van Goeden Bijstand te Schijndel' die dit gesticht zouden gaan leiden. In november 1902 komen de eerste 6 zusters om het nieuwe St.-Jacobusgesticht aan de Dijk te bewonen. Ze gaan vanuit de christelijke traditie waarop het katholieke kloosterleven gebaseerd is invulling geven aan de opdracht van de liefdewerken, namelijk om je naaste lief hebben als jezelf en hiermee God te dienen.

St. Jacobusgesticht aan de Dijk in Eersel

St.-Jacobusgesticht aan de Dijk

Ze beginnen met het ontwikkelen van deze werken om mensen met wisselende noden te helpen met de eerste opdracht met het katholieke onderwijs voor meisjes en de zorg van 'ouden van dagen'. Dit wordt gerealiseerd na de oprichting in 1903 door de vormgeving van de kleuter- en de lagere 'St.Jacobus meisjesschool'. De eerste helft van de twintigste eeuw is de hoogste nood de volksziekte tuberculose. De zusters nemen deze opdracht op zich en het St. Jacobusgesticht krijgt tevens de functie van sanatorium om TBC-patiënten te verplegen. Een aantal jaren daarna nemen de zusters de taak van wijkverpleging op en de verzorging van overledenen in de gemeente Eersel. Er komen ook steeds meer kinderen naar het St.-Jacobusgesticht om lichamelijk aan te sterken waardoor de congregatie genoodzaakt is om uit te breiden. Vanuit deze behoefte ontstaat uiteindelijk de latere gezondheidskolonie en gaat men extra accommodatie bijbouwen in de vorm van een gezondheidskoloniehuis.
Men verwerft internationale vermaardheid met deze 'Gezondheidskolonie'. Zo ontvangt Rector L. Weijers in de periode rond 1930 een delegatie van de toenmalige Volkerenbond. In de periode van 1926 tot 1956 verblijven ruim 40.000 kinderen, gedurende een periode van 6 weken, in de gezondheidskolonie. In 1927 wordt een afdeling, genoemd naar de heilige Don Bosco (beschermheilige van de jeugd in nood), ingericht voor "zwakzinnige" kinderen. Dit is het begin van wat later zal uitgroeien tot de instelling "De Donksbergen" (wat nu een onderdeel is van de M&P zorggroep).
In de negentiende eeuw werd de Sint-Willibrorduskerk ingrijpend verbouwd en uitgebreid en kwamen er in de jaren 1930-1931 nieuwe gewelven bij. Daarbij sneuvelde het oorspronkelijke koor.

Op 28 juli 1914 begon de Eerste Wereldoorlog waarbij Nederland zijn neutraliteit behield maar op 4 augustus trokken de Duitse troepen wel België binnen waardoor er een stroom vluchtelingen naar Nederland trok. Omdat de neutraliteit van België geschonden werd door de Duitsers werd ook het Verenigde Koninkrijk in deze oorlog betrokken. Met uitzondering van Spanje en de Scandinavische landen, Zwitserland en Nederland, zouden uiteindelijk alle Europese landen bij de Eerste Wereldoorlog betrokken raken. Naast burgervluchtelingen kreeg men ook te maken met deserteurs. Volgens de Vredesconferentie van Den Haag van 18 oktober 1907 moest Nederland als neutraal land in een tijd van oorlog alle militairen die naar het land vluchtten ontwapenen en interneren. Vanaf 1917 werden aparte kampen opgericht voor deserteurs.

 

Op de grens van België en Nederland liep gedurende een groot deel van de Eerste Wereldoorlog een 200 km lange elektrische draadversperring, bekend als De Draad, die door de Duitse bezetters van België werd aangelegd. De versperring stond onder dodelijke elektrische spanning en moest verhinderen dat oorlogsvrijwilligers België ontvluchtten. Daarnaast was het ook bedoeld om de smokkel tegen te gaan die op grote schaal plaatsvond, toen de schaarste nijpend werd en de prijsverschillen in beide landen waren toegenomen. Tot aan het eind van de oorlog was de onder hoogspanning staande draadversperring in werking. Geschat wordt dat tussen de 500 en 3000 mensen, waaronder Belgische vluchtelingen, erin zijn omgekomen.

"SpaarnestadPhoto-Wire-of-Death-SFA001009996" by Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad Photo/Het Leven/Fotograaf onbekend. Licensed under CC BY-SA 3.0 via Wikimedia Commons

"Wire-of-Death" by Nationaal Archief/Collectie
Spaarnestad Photo. Licensed under CC BY-SA 3.0 via Wikimedia Commons.

 

Tijdens de Nederlandse neutraliteit van de Eerste Wereldoorlog, worden veel Belgische vluchtelingen die een beroep doen op de zusters in Eersel opgevangen in de gezondheidskolonie van het St. Jacobusgesticht aan de Dijk. Koningin Elisabeth van België schenkt uit dankbaarheid een bronzen medaille aan de toenmalige moeder-overste. Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik brengen in deze periode een bezoek aan de Belgische vluchtelingen in Eersel.

De oorlogvoerende landen Duitsland en Groot-Brittannië hebben de Nederlandse neutraliteit laten bestaan, omdat ze daar belang bij hadden. Voor Duitsland betekende het dat het toch een soort 'aanvoerkanaal' openhield, nadat vanaf augustus 1914 een Britse blokkade van de Duitse wateren was ingesteld. Voor Groot-Brittannië was Nederland interessant om inlichtingen te verkrijgen en de Britten hadden vanaf de Nederlandse Noordzeekust geen vijandelijkheden te duchten. Toch had de oorlog een nadelige invloed op de Nederlandse burgerbevolking. In de laatste jaren van de oorlog had de ellende toegeslagen: bedrijven gingen dicht, duizenden mensen kwamen op straat te staan. Daar kwam ziekte bij (de Spaanse griep maakte in 1918 in Nederland 17.400 slachtoffers) en honger. Het broodrantsoen was verlaagd.
De Eerste wereldoorlog duurde tot 11 november 1918. In 1923 worden Duizel en Steensel samengevoegd met Eersel.

 

In de periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog onderging Nederland evenals andere landen de invloed van de mondiale recessie na de beurscrash van 1929.
De Tweede Wereldoorlog was de samensmelting van een aantal aanvankelijk afzonderlijke militaire conflicten die van 1939 tot 1945 op wereldschaal werden uitgevochten tussen twee allianties: de asmogendheden en de geallieerden. In Europa vielen de Duitse troepen op 1 september 1939 Polen binnen. Dit leidde op 3 september 1939 tot een oorlogsverklaring aan Duitsland door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Hoewel Nederland bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939 zich opnieuw neutraal had verklaard, viel Duitsland op 10 mei 1940 Nederland (alsmede België en Luxemburg) toch binnen. Na het bombardement op Rotterdam besloot het Nederlandse leger te capituleren. Deze capitulatie vond plaats op de nacht van woensdag 15 mei in het dorpje Rijsoord. Na de Nederlandse capitulatie en het vertrek van de laatste Franse troepen was heel Nederland bezet. Bij het vertrek had de Nederlandse regering zijn bevoegdheden aan generaal Henri Winkelman overgedragen.

De Duitsers stelden Duits bestuur in Nederland in, geleid door een rijkscommissaris (Reichskommissar), de Oostenrijker Arthur Seyss-Inquart; hij werd op 29 mei 1940 geïnstalleerd. De secretarissen-generaal bleven aan en werkten nu onder hem. Winkelman, aan wie ze formeel gehoorzaamheid verschuldigd waren, werd door de Duitsers verwijderd omdat hij zich onvoldoende coöperatief opstelde. Dit bestuur was derhalve geen militair bestuur maar een burgerlijk bestuur.

 

In Eersel werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door het zusterklooster en kolonie St. Jacobusgesticht onderdak geboden aan veel Duits-joodse kinderen die op de vlucht zijn voor het Nazi-regime. De naam van de heer J. van Mackelenbergh van het 'huisvestigingscomité' gevestigd in 's-Hertogenbosch mag in dit verband zeker niet vergeten worden. Helaas blijken deze joodse kinderen hier echter niet veilig te zijn en worden ze opgepakt en gedeporteerd  naar de verschillende concentratiekampen. Men beschouwt dit als een donkere bladzijde in de historie van het klooster en de gemeente Eersel. Of er sprake van verraad is geweest of een vorm van plichtsbetrachting van overheidsdienaren, en hoe het mogelijk was dat de betrokken mensen lijdzaam hebben toegezien hoe deze kinderen weggevoerd werden, zal altijd een prangende gewetensvraag blijven.

 

St. Jacobusgesticht

St. Jacobusgesticht

 

Ilse Brühl en de zusjes Annemarie en Elfriede Goldschmidt overleven deze concentratiekampen niet. Ursula en George Levy worden op weg van Auschwitz naar het kamp Theresienstadt door de Russen bevrijd en komen na de oorlog, tot 1947, weer in het klooster aan de Dijk wonen. In dit jaar verhuizen ze naar de Verenigde Staten waar een oom en tante hen adopteren. Voor beiden is Eersel een soort thuisdorp geworden.

In de loop van de oorlog wordt echter ook onderdak verleend aan diverse onderduikers, zoals Engelse piloten en andere vluchtelingen, waaronder de 80 studenten van het klein seminarie 'Beekvliet', uit St. Michielsgestel en de TBC-patienten van sanatorium "Kalorama" uit Beek bij Nijmegen in 1944. De zusters nemen door hun gastvrijheid enorme risico's vanwege mogelijke represailles van de Duitse bezetter. Ook talrijke vluchtelingen, die voor het oorlogsgeweld moeten vluchten, zijn in Eersel welkom. De toenmalige Engelse militaire autoriteit heeft de moeder-overste van het klooster Zr. Reinildis voor haar moed en inzet onderscheiden. Daarom is er een straatnaam naar haar vernoemd.
Dat het helaas niet altijd eenvoudig is om het levensmotto om de naaste te helpen te hanteren, ondervinden de zusters in 1945 als een groep van 150 kinderen, waarvan de ouders lid of sympathisant zijn geweest van de NSB en daarom geïnterneerd zijn, niet welkom is in het klooster.

Op 20 september 1944 tijdens operatie Market Garden storte in Eersel rond 14:45u een Stirling IV bommenwerper neer in de buurt van de boerderij van Wintermans. De bemanning van het RAF 196 Squadron overleefde de crash en bestond naast piloot George Oliver uit James Dates - bommenrichter, Les Steel - radiotelegrafist, Dennis Royston - boordwerktuigkundige en Canadees George Gelinas - staartschutter.
Op 17 en 18 september had deze crew in het kader van Operatie Market Garden Airspeed Horsa Gliders met para’s gesleept. Bij deze laatste vlucht ging het echter om bevoorrading. Aan boord hadden ze 21 containers in het bommenruim en twee zogenaamde “panniers” (manden of korven) elders in het vliegtuig. Ze hadden ook twee army dispatchers aan boord, die ervoor moesten zorgen dat de manden op de juiste tijd en de bedoelde plaats gedropt zouden worden.

Stirling IV bommenwerper

Een Stirling IV bommenwerper

Terwijl ze snel daalden richting de droppingszone werd het toestel geraakt door een Duitse Flak (Flugzeugabwehrkanone) luchtafweergeschut, waarbij de linkervleugel in brand vloog. Terwijl de piloot probeerde het vliegtuig in bedwang te houden, nam de bemanning zijn crashposities in. Vlak daarna brak de vleugel af, wat als “voordeel” had dat het vuur zich niet verder kon verspreiden. Het toestel raakte de grond en schoof een eind over zijn buik. Toen het tot stilstand kwam, bleek niemand gewond te zijn.
Toen iedereen het wrak verlaten had, besloten ze dekking te zoeken in de bosrand, een eind verderop. Maar gelukkig kwamen er al geallieerde troepen aanrennen om hen daarvan te weerhouden, want het bos zat vol Duitsers, opgejaagd door de Britse grondtroepen net een half uur daarvoor. Via Diest en Brussel bereikte de bemanning uiteindelijk weer hun thuisbasis Keevil. Ze waren de tweede bemanning van het squadron die veilig terugkeerde na te zijn vermist.

Bij het Mariakapelletje aan de Kapelweg bij het begin van de Dijk in Eersel wordt de herinnering aan de gevallenen uit de Tweede Wereldoorlog levend gehouden: Adrianus en Petrus Hoeks werden 11 augustus 1944 in Vught gefusilleerd omdat ze geen bekenden aan wilden geven. De andere gedenksteen aan de binnenzijde in de muur geplaatst vertelt dat Jacobus Blox in 1949 als enige van de 39 jonge Eerselse soldaten sneuvelde in de strijd om het behoud van Nederlands-Indië, het huidige onafhankelijke Indonesië. De gedenksteen bevat de volgende tekst. "Van de 39 Eerselse jongemannen die overzee hun plicht deden, sneuveld op 19 juli 1949 Jacobus Josephus Blox 19 aug.1926 Bidt voor hem."
De kapel naar het ontwerp van architect J.H.A.Bedaux uit 1943 is een eenvoudig stenen gebouwtje met pannen gedekt. De frontgevel waarin de ingang zich bevindt, is even doorgetrokken tot boven het dak in driehoekige vorm. Op de top is een ijzeren kruis geplaatst. Het muurwerk is in zijn geheel gewit.

Een ander gedenkteken aan de Tweede Wereld Oorlog is te vinden in de Mariakapel op de markt. In deze kapel op de Markt in Eersel is een gebrandschilderd raam aangebracht wat de bevrijding, een gefusilleerde verzetsstrijder en gesneuvelde soldaat herdenkt.

Achter het gemeentehuis aan de dijk richting Poelijoepark staat ook een monument, een Vredesduif gemaakt uit brons, herdenkt de inwoners van Eersel die zijn omgekomen in de Tweede Wereldoorlog en tijdens de Politionele Acties.

Eersel werd op 10 december door de geallieerden bevrijd. Het 'Tien Decemberplein' aan de Dijk bij het Gemeentehuis herinnert hieraan.

Bij de watersnoodramp in zeeland van 1953 doen slachtoffers uit Zeeland, Zuid Holland en West-Brabant, een beroep op het klooster in Eersel. Een aantal van negentig vluchtelingen vindt hier onderdak.
De zusters van het klooster vinden daarna ook weer opnieuw inspiratie om in 1956 hulp te geven aan een nieuwe doelgroep, namelijk 'zwakzinnige kinderen'. Op de vraag van de toenmalige 'B.O.-bond' (buitengewoon onderwijs) wordt Huize "De Kindervriend" opgericht.
Aan kinderen met een verstandelijke beperking wordt voor telkens een periode van 6 weken, onder begeleiding van hun eigen onderwijzers, een vakantie aangeboden. Dit ook om hun ouders te ontlasten. Tegelijkertijd wordt in andere gedeelten van het koloniehuis "Huize St. Jozef" opgericht. Dit ook op verzoek van de toenmalige hulpbisschop Mgr. W. Bekkers. Dit nieuwe instituut geeft verzorging en verpleging aan die kinderen die 24 uur zorg behoeven. "Huize De Kindervriend" wordt in 1959 al opgeheven en de ruimtes worden toegevoegd aan "Huize St. Jozef".

Na de tweede Wereldoorlog ontstond er een verschuiving van arbeidersbevolking door uitbreiding van industrie en een meer gemechaniseerde landbouw en vermindering van de werkgelegenheid in de agrarische sector. De bevolking nam toe in Eersel door een snelle bevolkingsgroei 3.700 naar 12.500 inwoners, er waren echter verhoudingsgewijs steeds minder mensen werkzaam in de agrarische sector en veel mensen verhuisden naar steden. Ook nam de pendel met name naar Eindhoven toe door de groeiende industrie en vervoersmogelijkheden. Er werden plannen ontwikkeld om de Kempische bevolking in de eigen streek te houden. Men zag met name oplossingen in de uitbreiding van industrie en dienstverlening. Na 1960 ontstond er een trek uit de stad naar de omliggende dorpen en nam de bevolking toe en groeiden de dorpen uit tot hun huidige omvang. Door deze forenzen nam ook de welvaart toe in de dorpen. Hogeropgeleiden die een baan bij grotere bedrijven verkregen zoals Philips en DAF, vestigden zich in de omliggende dorpen van Eindhoven. Dit leidde tot ontwikkeling tot nieuwe industrieën en tot nieuwe voorzieningen in detailhandel, onderwijs, sport, recreatie en op cultureel vlak. Later zijn er ook meer High Tech bedrijven bij gekomen door afsplitsingen en schaalvergroting die een rol op de wereldmarkt spelen en de economie in de kempen stimuleerden. Voorbeelden hiervan zijn ASML, Atos en VDL.

Wapen van Eersel

Wapen van Eersel


In 1988 kreeg Eersel bij Koninklijk Besluit een nieuw gemeentewapen. In datzelfde jaar kregen we ook een nieuwe gemeentevlag. De vlag komt overeen met het kleine schild in het gemeentewapen.

Wapen met burcht: Elke gemeentewapen heeft een officiële beschrijving. Die van Eersel luidt: "In keel een burcht van zilver, verlicht van het veld, gevoegd van sabel, bestaande uit gekanteelde en van een puntgevel voorziene poort, waarin een opgetrokken valhek van sabel voor gesloten deuren, geplaatst voor een hogere en bredere gekanteelde hoofdtoren en door muren verbonden met twee kleinere gekanteelde torens, de burcht vergezeld van een met de bovenhoek over de deuren gaand schuingeplaatst schild van sabel, beladen met drie drielingsbalken van goud en in een schildhoofd van zilver een uitkomende leeuw van keel. Het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee parels" (keel = rood, sabel = zwart).
Vlag met leeuw: De gemeentevlag werd vastgesteld bij een besluit van de gemeenteraad. De vlag komt overeen met het kleine schild in het gemeentewapen: een brede zwarte baan met drie drielingsbalken in geel, en een uitkomende leeuw in rood op een witte baan.


[In bewerking]