Geschiedenis van Eersel

Artikelindex

Geschiedenis van Eersel en omstreken

Eersel ligt in de Noord Brabantse Kempen in het zuiden van Nederland en is een van de Acht Zaligheden.
Oorspronkelijk is de naam van Eersel waarschijnlijk afkomstig van Ereslo.
Bijgaand de geschiedenis van Eersel en omstreken en bijbehorende historische wetenswaardigheden, zoals de ontwikkelingen met betrekking tot volkeren, staten en machtswisselingen.

Kaart Eersel in Noord Brabant
Kaart Noord Brabant - ligging Eersel

Volgens Wikipedia: 'Oorsprong van de naam Eersel'

Ereslo is de oudste vorm. De ch–uitgang bij Eresloch is te wijten aan het feit, dat de oorkonde te Echternach werd overgeschreven. Voor Ereslo of Eresloch wordt geen enkele naamsverklaring gegeven wat betreft Eres-, terwijl de “lo-uitgang” een hoogte van drie zijden door lagere zandgronden (de beemden) omgeven betekent. Later is deze naam via Eres’l verbasterd tot Eersel, tal van plaatsen en dorpen eindigend op 'el' zijn afgeleid van 'lo'. Een andere betekenis van een 'lo' of een 'loo' is 'open plek in een bos' of 'bosje op hoge zandgrond' afgeleid uit de germaanse taal. Deze bossen werden later ontgonnen tot akkerland en de lage gronden welke het dichts bij huis lagen als weideland gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn; achter het oude gemeentehuis (aan de Markt), de bibliotheek en het Hint, waar het duidelijk lager is dan op de Markt. Maar ook de omringende gehuchten Stokkelen, Schadewijk en de Hees hadden hoge en lage gronden dicht bij hun kern.

Prehistorie

De eerste mensen die in dit gebied leefden gaat ver terug in de prehistorie tot in het pleistoceen. Men heeft sporen van rendierjagers gevonden uit de laatste ijstijd. De eerste permanente bewoners die ook het gebied ontgonnen kwamen in de bronstijd en staan bekend om de grafheuvels die men uit die periode heeft teruggevonden. Een van de vindplaatsen is het hoger gelegen Knegsel waar men diverse grafheuvels heeft gevonden (In de Molenvelden bij Huismeer en de Moormanlaan). De periode daarna tot en met de ijzertijd kenmerkt zich door de urnenvelden welk in de streek gevonden werden. Zo is er een urn met crematieresten gevonden bij Schadewijk. Daarna leefden er waarschijnlijk Keltische volkeren welke later door de Eburonen werden opgevolgd die in de tijd van de komst van de Romeinen voor het begin van de jaartelling in deze streek leefden.

Oudheid

De Eburonen waren een volksstam waarvan het grootste deel ten tijde van Caesar woonde "tussen Schelde, Maas en Rijn". Ze leefden in gedeelten van het huidige Nederland en België (Kempen, provincie Luik, beide Limburgen) en Duitsland (Roer, zijrivier van de Maas). In het westen grensde hun gebied aan de Menapiërs, die aan de monding van Maas en Rijn woonden. Ook de Ambivariti zijn ergens langs hun westelijke grens te situeren. Door Julius Ceasar werden de Eburonen tot de zogenaamde Germani cisrhenani gerekend, Germaanse stammen die ten westen van de Rijn woonden. Of dat ook zo is is niet duidelijk, ze behoorden niet tot de Keltische Galiërs of de Belgae. Mogelijk waren de Eburonen 'gekeltificeerde' Germanen die de taal en gebruik van de Kelten hadden overgenomen en met de plaatselijk bevolking vermengd was geraakt. In de naam van de stam zelf kan een Keltisch element herkend worden, nl. *eburo-, wat taxus betekent.

Kaart Europa 54 v.Chr. - Gebied Eburonen in ovaal gekleurd

Kaart Europa 54 v.Chr. - Gebied Eburonen in gekleurd ovaal

Hun relatief grote naambekendheid danken de Eburonen aan de opstand tegen de Romeinse veroveraar in 54 v.Chr. welke onder leiding van Ambiorix zou zijn geweest. De Eburonen vernietigden anderhalf Romeins legioen, voor de winter ingekwartierd in de vesting Atuatuca, trokken vervolgens naar de Atuatuci en de Nervii en sloegen samen met hen het beleg voor het winterkwartier van Quintus Cicero. Het daaropvolgende oorlogsseizoen wijdde Caesar aan de vernietiging van de Eburonen, waarvoor hij Atuatuca als uitvalsbasis nam. Na hun uitroeiing namen onder andere de Germaanse Tungri hun plaats in
Nadat de Eburonen door de Romeinen nagenoeg uitgeroeid waren ten gevolge van de opstand onder Ambiorix vestigden zich hier West-Germaanse stammen die hun naam Toxandriërs ontlenen aan de Romeinse naam voor dit gebied. Het gebied zou door de Romeinen Taxandria genoemd zijn omdat er veel venijnbomen (Latijn: Taxus) van goede kwaliteit waren. Zij gebruikten het taxushout om onder meer bogen van te maken.
(Zie ook het artikel: De Kempen voorheen Taxandria)

Ook de Romeinen hebben dus hun sporen nagelaten in de Kempen. In Hoogeloon heeft men de resten van een Romeinse villa ontdekt uit de 2e eeuw. Deze villa maakte deel uit van een agrarische nederzetting. Langs een weg tussen Hapert en Casteren is een Romeinse muntschat met 2598 munten uit de 3e, 4e en 5e eeuw gevonden. Er zaten munten tussen van o.a. Tetricus I, Julianus, Valentinianus I, Honorius en Arcadius. Van Postumus wordt vermoed dat hij uit Deusone kwam, dat wellicht nu het hedendaagse Diessen is. In Diessen zelf zijn een fragment van een Romeinse dakpan, terra sigillata en een bronzen munt van Constantijn gevonden. In Veldhoven zijn een terracotta beeldje van de godin Diana en de resten van een Romeinse wachttoren ontdekt. Er zijn ook Romeinse vondsten in Eersel gedaan. Er zijn talrijke scherven gevonden van Romeins aardewerk tussen de kerk van Eersel en het gehucht Schadewijk. 

In 358 na Chr. vestigden de Salische Franken zich als Laeti en/of als foederati in Toxandria. Het is niet duidelijk of de Toxandri werden verdreven of dat ze opgingen in het grote stamverband van de Franken. Het laatste lijkt waarschijnlijk.
De evolutie in de huisplattegronden in de Kempen is met de verdwijning van de Eburonen en de herbevolking van het gebied in verband gebracht. De Salische Franken die zich in 358 in het gebied vestigden, hebben zich van hieruit verder ontwikkeld en meer gebieden verworven. Ze kwamen uit de oostelijk van de IJssel en Rijn gelegen delen van Germania. De Salische Franken werden door de Saksen naar het zuiden het Romeinse gebied gedreven. Hun geschiedenis werd opgetekend door Ammianus Marcellinus en Zosimus, die de Salische migratie naar het zuiden van het huidige Nederland en België beschreef. Tijdens de woelige tijden in het Romeinse Rijk van 260 na Chr. en de Germaanse doorbraak aan de Rijngrens trokken zij voor het eerst de Rijn over. Zo werden ze door de Saksen in het Romeinse gebied gedreven. De Saksen waren Germaanse stammen die in de late Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen van de Noord-Duitse Laagvlakte naar het zuiden optrokken. 
Toen de Pax Romana weer hersteld was, stond de Romeinse keizer Constantius Chlorus in 297 de Saliërs toe om zich tussen de Bataven in de Rijndelta te vestigen, waar zij al spoedig het gebied zouden overheersen. Ze ontvingen bescherming van de Romeinen en daarvoor in ruil werden zij - tezamen met de andere loyale bewoners uit het Bataafse gebied die hier voor het laatst in de geschiedenis worden genoemd - door Constantius Gallus geronseld voor de Romeinse krijgsdienst. De druk van de Germaanse stammen ten noorden van de Rijn hield echter niet op. Het waren vermoedelijk de Chamaven die de Saliërs ook uit het Bataafse gebied verdreven. De "onbeschaamde" vestiging van de Saliërs op Romeins territorium in het Zuid-Nederlandse Toxandrië werd door de Romeinse generaal Julianus Flavius (de toekomstige Romeinse keizer Julianus de Afvallige) beantwoord met een militaire strafexpeditie. De Saliërs gaven zich in 358 op Romeinse voorwaarden aan hem over.
De Saliërs vormden een los stammenverbond dat in antwoord op de Romeinse macht was opgericht. Elke stam bestond uit een aantal wijd vertakte familiegroepen die zich rondom een enkele vooraanstaande familie hadden gerangschikt. Het belang van de familie blijkt heel sterk uit de Salische Wet, die bepaalde dat een individu dat geen deel uitmaakte van een familie geen recht op bescherming had. Eén Salische familie komt in het begin van de vijfde eeuw naar voren in de geschiedenis. Deze familie werd bekend als de Merovingen - een dynastie van Salische koningen die werden vernoemd naar Childerics mythische vader Merovech, aan wiens geboorte bovennatuurlijke elementen werden toegedicht.
Vanaf ongeveer 420 werd onder het leiderschap van een zekere Chlodio, vermoedelijk de vader van Merovech, het grondgebied van de Franken uitgebreid naar het Scheldegebied tot aan de Somme in Noord-Frankrijk. Met andere woorden, het territorium breidde zich uit van Germania Inferior naar Belgica Secunda, langs of door het Kolenwoud.

Kaart Merovinische Rijk 587

Kaart Merovingische rijk

In de vierde eeuw versmolten de Germaanse stammen in Nederland tot grotere stamverbanden. Uit de bij de Romeinen bekende stammen ontstonden enerzijds de Franken (vrijen = vrij van Romeinse overheersing) en anderzijds de Saksen (mesdragers). De Byzantijns geschiedschrijver Zosimus noemde ook een aparte stam van Saksen genaamd de Kouadoi, hiermee worden vermoedelijk de Chauken bedoelt. Deze stam stak de Rijn over en verdreef de Salische Franken die gevestigd waren in Batavië, waardoor sommigen van de Saliërs het gebied van de Toxandriërs binnentrokken in 358. In 440 stichtten ze een koninkrijk met als centrum Doornik. Ze breidden hun rijk steeds verder uit naar het zuiden en vertrokken geleidelijk geheel uit Toxandria. Dit koninkrijk werd verder uitgebreid door Childeric en vooral diens zoon Clovis, die controle kreeg over het gehele Romeinse Gallië, naar de Franken tegenwoordig Frankrijk genoemd. Gallia werd aldus Francia dankzij de Salische Franken.
Na de Romeinse tijd is de streek rondom Eersel nagenoeg ontvolkt. Uit de tijd van de Grote Volksverhuizingen zijn verder geen sporen bekend.