Geschiedenis van Eersel - 3. Hoge en late middeleeuwen

Artikelindex

 

Hoge en late middeleeuwen

Tot ongeveer in het jaar 1000 behoorde Eersel tot het Graafschap Taxandrië. Hierna kwam het onder invloed van de Graaf van Gelre. De graaf van Leuven breidde zijn gebied uit naar het noorden en in 1203 kwam de streek definitief bij Brabant. De handel begon zich te ontwikkelen en Eersel werd een kruispunt voor de routes van Leuven en 's-Hertogenbosch en van Antwerpen en Turnhout. De driehoekige plaatse van het akkerdorp Hint (nu nog zichtbaar) werd in zuidelijk richting uitgebreid. Het nieuwe ovale plein werd de Markt, aangelegd ten behoeve van het het handelsverkeer als parkeerplaats voor karren. Eromheen ontstonden de karakteristieke gebouwen voor verteer en logement zoals herbergen. Maar ook stalplaatsen voor paarden met de benodigde hoefsmid. De bevolking nam in die tijd sterk toe. Het leidde onder andere tot de bouw van (nieuwe) kerken en torens.

Kaart Nederland van 1000

Kaart Nederland Gouwverdeeling omstreeks de 10e eeuw - door Brinkman 1890

De Sint-Willibrorduskerk van Eersel wordt voor het eerst in de archieven vermeld in 1308. Dat is in een tijd waarin in deze streek bakstenen kerken verschenen, hetgeen in die tijd een bijzonderheid was. Zo ook in Eersel waar de huidige toren in 1381 gebouwd werd. Studies hebben aangetoond dat eerst de toren gebouwd is en pas later de kerk aan de toren is vastgebouwd. De kern oftewel het middenschip van de kerk moet rond 1480 gebouwd zijn. Begin zestiende eeuw werd de kerk uitgebreid met een ‘dwarspand’. In tijden van gevaar zal deze zwaar gebouwde toren ongetwijfeld bescherming geboden hebben aan de burgers. In de toren hingen de klokken die voor de bewoners van Eersel een belangrijke  rol vervulden in de berichtgeving. Niet alleen voor het aankondigen van de gebedsdiensten werden de klokken geluid, maar ook bij het overlijden van iemand uit de gemeenschap, bij brand of oorlogsgeweld.

 

Willibrorduskerk Eersel

De Sint-Willibrorduskerk van Eersel

In 1325 verkreeg Eersel van hertog Jan III van Brabant de rechten van “Vrijheid”. Op grond hiervan mochten de inwoners voortaan hun eigen bestuurders aanwijzen. Eersel werd de hoofdbank voor de schepenbanken van Hapert, Hoogeloon, Vessem, Knegsel, Steensel, Bergeijk, Westerhoven, Dommelen en Borkel en Schaft. Tevens werd Eersel het centrum voor belastinginning en marktplaats handel. De welvaart nam in die tijd behoorlijk toe.
Rond de 14e eeuw werd Eersel welvarend en werd de monumentale toren van Eersel gebouwd, samen met die van Steensel en Duizel. In 1464 werd tussen de Markt en het Hint een kapel in Eersel gebouwd. Deze in gotische stijl gebouwde kapel is heden het oudste gebouw van de Markt.
De 'Vrijheid' Eersel heeft na 1350 echter geleidelijk aan betekenis verloren; zo kwamen Vessem, Knegsel en Wintelre onder de schepenbank van Oerle te staan (tot 1561).

"Kapel van Onze Lieve Vrouw. In 1464 gesticht door ridder Hendrick van Eyk uit Duizel, ter ere van Maria, Catharina, Antonius en Nicolaas en door hem rijk begeiftigd, bediend door een rector aangesteld door de Van Eyks. In 1648 voor eredienst gesloten en ingericht als raadhuis, gevangenis en bewaarplaats voor de brandspuit. In 1918-1919 hersteld (als raadhuis) door G. Dobbe. In 1957 opnieuw hersteld als kaple. Eenbeukige kapel met driezijdige sluiting en een houten torentje op het dak. Eenvoudige steunberen, aan de wesgevel overhoeks geplaatst. Inwendig een houten tongewelf. In het torentje een klok, in 1713 gegoten door Mamees Fremy, Rijksmonument. Bron: Drie Zaligheden

 

Maria kapel op de Markt in Eersel

Maria kapel op de Markt in Eersel

Nieuwe tijd

Na de middeleeuwen werd de streek armer en groeiden de dorpen niet tussen 1500 en 1800. Dit is de periode van de Teuten. De Eerselse Teuten waren kooplui die voornamelijk handelden in koper en vrouwenhaar (en ook wel varkenshaar). Een overblijfsel uit deze tijd zijn de "Teutenhuizen" aan de Markt. 

Het dorp Eersel heeft in al die eeuwen veel meegemaakt en ook de omliggende gebieden in de Kempen zijn door verschillende rampen getroffen. In het begin van de 16e eeuw hebben de Gelderse troepen in Kempenland huisgehouden. Tijdens de Brabantse veldtocht 1542-1543 door de Gelderse maarschalk Maarten van Rossum die een groot deel van het platteland platbrandde en vele dorpen in de Meierij plunderde, zo moesten Vught en Eckart (Eindhoven) het ontgelden en ook Valkenswaard ontkwam niet aan een brandschatting. Ook het toenmalige Rode (tegenwoordig Sint-Oedenrode) werd de parochiekerk niet ontzien en het dorp platgebrand. Maarheeze betaalde een grote som geld aan hem om verwoestingen te voorkomen, waarvoor zij een vrijgeleidebrief ontvingen van Maarten van Rossum die bewaard is gebleven met daarop het wapen van Willem V van Kleef. Op weg naar het zuiden door De Peel en na de vruchteloze belegeringen van Lier en Leuven trokken de Geldersen verder naar Antwerpen. Deze stad werd belegerd maar ondanks dat Van Rossum het Habsburgse leger onder aanvoering van René van Chalon (toenmalige Prins van Oranje) versloeg slaagde hij er niet in om de stad Antwerpen daadwerkelijk in te nemen. Op z'n terugweg door de Kempen werd er door de Gelderse troepen weer diverse dorpen geplunderd.

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) verdween de welvaart van de late middeleeuwen en werd de bevolking blootgesteld aan moordpartijen, brandschatting en plundering door de legers van zowel de Verenigde Nederlandse Republiek als de Spanjaarden. Daarnaast werd de bevolking diverse malen getroffen door een pest epidemie.

Met name begin 16de eeuw en in de jaren 1581 en 1635 werden kerk en dorp ernstig geplunderd door ofwel de Spaanse troepen ofwel de staatse legers in de aanloop van de periode van het beleg van Eindhoven.

Zo lezen we b.v. in een historisch document :

“In 1581 heeft het leger van den Grave van Mansfeld tijdens het beleg van Eindhoven, Eersel gantsch uytgerooft ende afgebrandt ende ontstondt hier een sware sterfte van de peste, soodat er van de driehondert huijsen slechts qualijck drie ende van acht hondert menschen, die hier getelt sijn qualijck de helft is overgebleven”

 

 

Kaart Nederland 1559-1608

Kaart Nederland 1559-1609

Van 1619 tot 1670 was Johannes Dierickzoon Roijmans pastoor van Eersel. Hij schreef in het kerkelijke archief over de talloze plunderingen in de jaren 1633 tot 1637 door enerzijds de legers van de Spanjaarden, in het bijzonder hun huurtroepen "de Crauwaten" (Kroaten), anderzijds de legers van de Staten Generaal met hun huurtroepen "de Sweden" en de soldaten van "Boven-Germanie". Met name deze laatste hadden de toenmalige kerk en kapel grondig verwoest.
Citaat uit het archief:

“Op 18 juli 1635, 19 en 20 derzelfde maand werd onze kerk door de soldaten van Boven Germanie betreurenswaardig verwoest en gans geplunderd, zodat niets ongeschonden gelaten is. Het Hoogwaardig Sacrament, den heiligen olie met silveren busjes, een kelk en ander sieraden der kerk hebben wij toen verloren.”

In dezelfde tijd in juni 1635 brak opnieuw de pest uit in het dorp waardoor in de parochie Eersel in het overlijdensregister van de kerk in totaal 43 personen geregistreerd zijn waarvan 32 met als doodsoorzaak "peste".

Met de Vrede van Munster (1648) kwam het gebied definitief onder bewind van de republiek. De staten Generaal verboden de erediensten en de katholieken werd hun kerk ontnomen en aan een twintigtal protestanten toegewezen. Ook de Mariakapel op de markt werd voor de eredienst gesloten en deed dienst als gevangenis en bewaarplaats voor de brandspuit. Het mocht verder alleen gebruikt worden voor vergaderingen van de schepenen. Zo is deze kapel dus later raadhuis geworden.
In die tijd telde Eersel 814 katholieken en 27 gereformeerden.

Daarop besloot pastoor Roijmans uit te wijken naar het naburige Luyksgestel. De parochianen van Eersel, maar ook die van Duizel en Steensel, bezochten in die tijd de z.g. “heikerk” in Luyksgestel die tot 1809 toebehoord heeft aan de prins-bisschop van Luik. Voor de mensen uit Eersel betekende dat zij elke week de lange weg naar Luyksgestel moesten maken en dat gedurende 25 jaren. Nicolaas Sichmans was Norbertijn en kanunnik van de abdij van Postel en heeft vanuit Postel pastoor Roijmans en de Eerselse gemeenschap op vele fronten hulp geboden. Zeker in de periode rond 1663 toen pastoor Roijmans gevangen gezet werd door de Staatse politie-troepen. Toen in 1670 pastoor Roijmans overleed, werd Nicolaas Sichmans door de abt van Postel als zijn opvolger aangesteld.

 

Map of the Habsburg Netherlands

Kaart van de Zeventien Provinciën met in rood de lijn de van de scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden in 1648

In 1672, toen de overheid een wat soepeler houding aangenomen had ten opzichte van de katholieken, kregen de katholieken in Eersel toestemming om een z.g. “schuurkerk” in Eersel zelf te bouwen. Deze schuurkerk heeft gestaan op het terrein waar later het klooster en liefdesgesticht St. Jacobus aan de Dijk gebouwd is en nu het gemeentehuis staat. Men moest echter voor deze schuurkerk wel vergunningsgelden betalen. Namelijk rond Fl 50,- wat voor die tijd een zeer hoog bedrag was dat door de parochianen moest worden opgebracht. Deze schuurkerk, zoals de naam reeds aangeeft; een schuur die dienst deed als noodkerk. De wanden waren opgetrokken middels een houten vlechtwerk opgevuld met leem. Maar zelfs het gebruik van deze noodkerk werd hen in al die jaren niet altijd toegestaan. Zo leidde in 1755 een incident tot de sluiting van deze schuurkerk door de overheid. In de archieven van de kerk lezen we dat ene Hr. de Jongh, de stadhouder van “het quartierschout van Kempenlant” mededeling deed van het feit dat een dochter van een katholiek gezin die zich wou bekeren tot gereformeerde kerk ontvoerd was door de katholieken.

Ene jonge dogter met name Maria Heeren, geboren en opgevoed in de roomsche religien inclinatie hebbende getoond om over te gaan tot de ware Christelijke gereformeerde religie, uit Eersel, de plaatse harer woninge was vermist, niet zonder sterk vermoeden dat zij door hare roomsche vrienden was vervoerd geworden

Ondanks het feit dat de stadhouder al de nodige moeite had gedaan om zowel met de hulp van de pastoor als de stiefvader een einde aan de ontvoering te maken, zonder resultaat. Hierop besloot de stadhouder als maatregel de schuurkerk te Eersel voorlopig te sluiten. Hierna werd de jonge juffrouw Heeren teruggebracht uit Turnhout. De katholieke gemeenschap kreeg een straf opgelegd en moest 'grote onkosten aan den stadhouder' terugbetalen waarna de sluiting werd opgeheven.

Deze situatie zou voortduren tot en met de komst van de Fransen in 1794, door de introductie van de ideeën van de Franse Revolutie werd de standen maatschappij in haar grondvest aangetast. hierdoor kwamen een aantal zaken zoals bestuur, rechtspraak en de verhouding tussen kerk en staat werden ter discussie gesteld. In 1798 treedt de nieuwe staatsregeling in werking waarbij door de wet godsdienstvrijheid de positie van de 'heersende religie' komt te vervallen en dienen kerken toebedeeld te worden aan de geloofsgroep met het meeste aantal leden. Op 25 oktober 1798 besloten de schepenen van de dingbank Eersel dat de gereformeerde kerkgenootschap verhoudingsgewijs onrechtmatig en onevenredig aanspraak maakten op het gebruik van de kerk en deze teruggeven moest worden aan de katholieken.
Toch duurt het dan nog tot december 1799 vooraleer de katholieken 'hun' kerk weer konden betrekken. De verhoudingen tussen de katholieken en de protestanten waren in de 150 jaar daarvoor nogal behoorlijk verslechterd. Aangezien er voor de gereformeerden niet direct een nieuwe kerk beschikbaar was, gebruikten zij zolang de pastorie voor hun gebedsdiensten.

De zeventiende eeuw was in veel opzichten het hoogtepunt van de Nederlandse geschiedenis. De Republiek was ontstaan gedurende de lange vrijheidsstrijd tegen Spanje en ontwikkelde zich tot een internationale grootmacht. De Republiek was vooral geducht als economische macht en vanwege haar oorlogsvloot, door de lucratieve handel van ondernemingen zoals de VOC werd met name het gewest Holland zeer welvarend. Dit zorgde voor een periode van economische, technische en culturele groei die in de geschiedschrijving bekend staat als de Gouden eeuw. In het zuiden van het land was echter weinig te merken van deze welvaart.

De malaise in de zeventiende eeuw en begin achttiende eeuw werd niet alleen veroorzaakt door hoge belastingen en lage graanprijzen, maar ook door de oorlogen met Frankrijk in de periode 1660-1713. In 1672 vielen de Franse legers van Lodewijk XiV onze gewesten binnen, ze veroverden diverse steden zoals Maastricht, Hasselt, Maaseik en Utrecht. Ze slaagden er echter niet in om Den Bosch te veroveren en bleven de omliggende streken teisteren met plundering. Juist de grensstreek van de Kempen werd hiervan de dupe want ze werden niet door vestigingen beschermd. Ook werd de pastorie van Eersel, die destijds bewoond werd door dominee Waterbeek, geplunderd door de Fransen. De dorpen Knegsel en Steensel werden bijvoorbeeld in 1688 volledig verwoest. Uit archiefstukken weet men dat de meeste ingezetenen uit Knegsel zich vestigden in andere omliggende dorpen. Boeren zochten elders werk als seizoensarbeider in de 18de eeuw. De 'Teuten' vertrokken voorgoed. Er werd veelvuldig een beroep gedaan op de armenzorg en ook verzoeken tot uitstel of vrijstelling van betalingen kwamen veel voor. In 1790 zou ongeveer 19% van de inwoners van Eersel onder de armoedegrens hebben geleefd, in omliggende dorpen was dat niet anders.

Na beëindiging van de Spaanse Successieoorlog in 1713 kwamen de Zuidelijke Nederlanden door het Verdrag van Utrecht onder de Oostenrijkse tak van het huis Habsburg en werden tot 1795 vaak Oostenrijkse Nederlanden (Latijn: Belgium Austriacum) geheten, soms ook wel keizerlijke Nederlanden omdat de Habsburgse landsheer dan meestal ook keizer van het Heilige Roomse Rijk was, waartoe deze landen sowieso nog behoorden.

Na de Franse Revolutie van 1789 heeft Frankrijk zich ontwikkeld tot de meest agressieve mogendheid: onder leiding van Napoleon Bonaparte voert het oorlog tegen Rusland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk, Portugal, Napels en het Osmaanse Rijk. De Franse expansiedrift is ook merkbaar in de Lage Landen. In 1793 stonden de Fransen tegenover de Oostenrijkers in de Zuidelijke Nederlanden. De Fransen namen Breda in en belegerden Maastricht, maar moesten zich uiteindelijk terugtrekken. Eind 1794 werd Maastricht alsnog door de Fransen ingenomen. In de winter 1794-1795 marcheerden de Fransen over de bevroren rivieren de Noordelijke Nederlanden binnen, bezetten het land en riepen de Bataafse Republiek uit. Stadhouder Willem V ging naar Engeland in ballingschap.